Antigenen zijn lichaamsvreemde stoffen die niet in het lichaam thuishoren. Op het oppervlakte ziekteverwekkers komen lichaamsvreemde eiwitten voor. Bij een infectie dringen ziekteverwekkers je lichaam binnen. Voetschimmel en kalknagels kunnen worden veroorzaakt door infecties.

 

Antistoffen hechten zich aan antigenen > ziekteverwekker onschadelijk gemaakt

Een antistof reageert maar met 1 soort antigeen

Antistoffen blijven tijd in bloed aanwezig, zo kan je een ziekte aantonen

bijv. bij aanwezigheid van antistoffen tegen aidsvirus ben je seropositief
Antistoffen tegen aidsvirus zijn helaas niet in staat virus uit te schakelen
Natuurlijke immuniteit = lichaam maakt zelf antistoffen aan tegen een ziekte die je oploopt. Deel van witte bloedcellen zijn geheugencellen die onthouden hoe antistof gemaakt moet worden. Bij nieuwe infectie heel snel antistoffen gemaakt > je bent immuun

Kunstmatige immuniteit =door inenting/vaccinatie wordt een dode of verzwakte ziekteverwekker ingespoten (vaccin) > wel antistoffen aanmaken en geheugencellen > je bent immuun

Actieve immunisatie = immuniteit ontstaat doordat ingeënt persoon zelf de antistoffen maakt

Bijv. Dktp-prik, tegen difterie, kinkhoest, tetanus en polio
Bmr-prik, tegen bof, mazelen en rode hond
Meisjes vanaf 12 prik tegen baarmoederhalskanker (Hpv)
Passieve immunisatie = patiënt krijgt antistoffen ingespoten waardoor antigen uitgeschakeld wordt

Antistoffen zitten in een serum
Serum wordt gemaakt m.b.v. proefdieren die giftige antigen ingespoten krijgen en dus antistoffen maken